Artikel

Hoe het organisatie-adviesvak begon met Van Gogh.

 

Etienne Kreutzer

25 april 2019

De naam ‘Van Gogh’ en het ‘organisatieadviesvak’ zijn met elkaar verbonden. Nee, niet Van Gogh de schilder. Wel het neefje van die schilder. Dit is een artikel waarin ik de tijd, het leven en het werk van dat neefje, Vincent Willem van Gogh, verken. Ik verken deze beste man omdat mijn collega en ik ons meer en meer richten op organisatieadvies (binnenkort ga je dat ook in onze dienstverlening zien). En we zijn nieuwsgierig geworden naar waar het organisatieadviesvak vandaan komt.

En het wekte toch ook wel mijn interesse, dat de naam Van Gogh verbonden was aan dit vakgebied. Wat betekent ‘verbonden’ in deze zin? Nou, Vincent Willem van Gogh was de mede-oprichter het eerste Nederlandse organisatieadviesbureau. Hij had als vak (en bijnaam) ingenieur, wat misschien wel de reden is dat hij iets op heeft gezet dat stabiel genoeg was om een heel vak op te bouwen.

3

De ingenieur

Vincent Willem van Gogh werd op 31 januari 1890 in Parijs geboren als zoon van Theo van Gogh en Jo Bonger. Theo van Gogh is op zijn eigen manier een grondlegger: hij was het die zijn broer Vincent voorstelde om tekenen weer op te pakken, nadat Vincent verschillende banen had geprobeerd en er maar niet achter kwam wat hij wilde. Theo’s steun bleef niet bij woorden: hij gaf zijn halve salaris aan Vincent om te besteden aan verf en doek. Ze hadden duidelijk een hechte band. Zo hecht zelfs, dat Theo en Jo hun enig kind vernoemden naar Vincent.

Op latere leeftijd zou Vincent Willem bekend komen te staan als ‘de ingenieur’, om verwarring met zijn schilderende naamgenoot en oom te voorkomen. Op nog latere leeftijd zal hij de oprichter worden van het Van Gogh Museum, om de collectie van die oom bij elkaar te houden. Daarover later meer.

Op jongere leeftijd komt Vincent Willem van Gogh op mij namelijk ook al over als een veelzijdig en ondernemend persoon. In de periode 1907-1914 studeerde hij werktuigkunde aan de Universiteit van Delft. Nadat hij in januari 1915 trouwde met Josina Wibaut, woonde en werkte hij als ingenieur in Frankrijk, de Verenigde Staten en Japan.

Het begin

Het organisatieadvies- en management consultancyvak vinden hun oorsprong, evenals de ‘bedrijfskunde’, in de werkzaamheden van ingenieurs. Zij adviseren organisaties in die tijd over arbeidsbesparende processen, de aanschaf van materialen en de inrichting van fabrieken. We hebben het dan over de periode 1850 – 1900, een periode waarin de industrialisatie op gang komt, na de Industriële Revolutie. Het waren andere tijden en met een beroep als ingenieur als achtergrond is het wellicht een ander soort organisatieadvies als waar we nu mee te maken hebben. Maar dit is waar het begon.

Een klein zijstapje want organisatieadviesbureaus vinden hun oorsprong niet in Nederland. Arthur D. Little wordt gezien als het eerste echte consultancybureau, opgericht in 1886 in Boston, door (niet geheel verrassend) Arthur D. Little. Hij houdt zich in het begin vooral bezig met meer chemische processen, onder andere om papier te maken. In opdracht van General Motors richt hij in 1911 een R&D divisie op, een divisie die zal uitgroeien tot een toegewijd management adviesorgaan en uiteindelijk de oorsprong vormt voor het management consultancyvak.

Een beroemde quote van Arthur D. Little, waarin R&D ook te herkennen is, luidt

“Research serves to make building stones out of stumbling blocks.”

 

Het motto van zijn bureau mag er trouwens ook zijn:

“Other people’s troubles are our business.”

Het Organisatie Advies bureau

We spreken dus nu van begin 1900. Niet veel later, begin 1920, keert het echtpaar Josina en Vincent Willem terug naar Nederland. Het is in deze tijd dat Vincent Willem samen met oud-studiegenoot en ingenieur Ernst Hijmans het ‘Organisatie Advies Bureau’ opricht, het eerste Nederlandse organisatieadviesbureau. Dit bureau ontstaat in een bijzondere tijd. We spreken namelijk in 1920 van het begin van het ‘Interbellum’, de periode tussen de twee wereldoorlogen.

Vanuit hun bureau adviseren oprichters Hijmans en Van Gogh organisaties over productieprocessen, technische aanpassingen en planningsvraagstukken. Op dat moment telde ons land circa vijftien mensen die zich professioneel bezig houden met het adviseren van ondernemingen over bedrijfsorganisatie.

Leuk detail over een van deze vijftien mensen: In 1922 komt er een civiel ingenieur werken bij het ‘Organisatie Advies Bureau’, een man die twee jaar later al weer zal vertrekken met een andere medewerker om een eigen bureau op te richten. Zijn naam: Berend Willem Berenschot.

 

Het advies dat het Organisatie Advies Bureau geeft, heeft met name betrekking op arbeidsbesparende werkmethoden, advies over de aanschaf van gereedschap en machines, de inrichting van fabrieken en de in- en verdeling van werkzaamheden. Met name die “arbeidsbesparende werkmethoden” lijken geïnspireerd door Frederick Taylor en Frank Bunker Gilbreth, die op wetenschappelijke wijze zocht naar een productienorm voor elke prestatie die een medewerker moest leveren. Deze manier van kijken naar werk en productie zal bekend komen te staan als taylorisme. Met name Hijmans liet zich inspireren door deze pioniers van tijd- en methodestudies.

Zoals gezegd in de inleiding, het Organisatie Advies bureau is opgezet door ingenieurs. Dat zegt iets over de stabiliteit en professionaliteit waarmee het bureau opgezet is; het zegt mogelijk ook iets over de plaats die ‘de mens’ (de medewerker) inneemt in het advies en (het gebrek aan) de aandacht voor diens ontwikkeling. Er wordt vrij analytisch gekeken naar arbeid. Hierna zullen we wel zien dat Van Gogh en Hijmans het heel belangrijk vonden om met werklieden te overleggen en dat ze niet helemaal mee gaan in het Taylorisme. Ze laten zich er vooral door inspireren (we zullen overigens ook zien dat anderen het gevoel hadden dat ze dat wel deden).

Tien jaren organisatiewerk

Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van “hun praktijk”, schreven Van Gogh en Hijmans het boek ‘Tien jaren organisatiewerk’. Het boek is een aaneenschakeling van ervaring, stellingen en tips. Dit is vooralsnog ook de beste bron om te leren waar het Organisatie Advies Bureau zich op richtte (nogmaals: het waren andere tijden) en wat hun advies was aan de bazen en werklieden van fabrieken. Ze illustreren hun tips en aanbevelingen veelal met voorbeelden en enkele foto’s.

In het voorwoord van het boek staat geschreven

“Steeds hebben wij er naar gestreefd slechts datgene te publiceren, waarvan de toepassing in de praktijk resultaten heeft opgeleverd, met de vermelding van voorbeelden. Ons werk heeft zich ontwikkeld op grond van ervaring in Nederland en de omliggende landen; wij hebben nooit getracht Amerikaansche of andere methoden zonder meer over te nemen, hoewel wij veel daaruit geleerd hebben.”

Je leest hier ook dat de auteurs zich hebben laten inspireren door methoden als taylorisme en dat ze het echt zien als ‘inspireren’, niet als overnemen. Je ziet deze inspiratie ook terug komen in het doel van de ‘moderne bedrijfsleiding’, wat volgens beide heren helder is:

“Het vaststellen van standaards voor prestatie, werkmethode en materiaal-verbruik om te komen tot de beste en goedkoopste productie.”

Van Gogh en Hijmans waren groot voorstanders van “beproeven”, van uitproberen en experimenteren. De auteurs geven aan dat wetenschappelijk onderzoek het hierboven genoemde doel en het vaststellen van de standaards mogelijk maakt maar dat te weinig fabrieken hier nog gebruik van maken. En dat het feit dat de meeste fabrieken het gered hebben een teken is van de vakbekwaamheid van de bazen en werklieden. Het feit dat de fabrieken het gered hebben, komt door mensen en hoe zij werken. Vandaar ook dat ik de quote van Arthur D. Little heb opgenomen in dit artikel, die ook verwees naar het doen van onderzoek.

Ja, het waren ingenieurs en ja het waren tijden waarin het vooral ging om productie verhogen en niet over de persoonlijke ontwikkeling van de medewerkers; het moet gezegd worden dat de grondleggers, door te verwijzen naar onderzoek, toch iets benoemden wat tegenwoordig niet per sé meer iets is dat mensen meteen associëren met consultancy.

Hetzelfde kan gezegd worden over de focus die Van Gogh en Hijmans toch ook leggen op de werklieden en hoe zij veranderingen ervaren, alsmede iets wat al begint te lijken op het beschrijven van een ‘organisatiecultuur’. Het begrip ‘orde’ valt bijvoorbeeld een aantal keer, waarmee ze in eerste instantie verwijzen naar de indeling van vakken en schappen (bedenk, het zijn ingenieurs) maar er wordt ook verwezen naar “fabrieken waar orde heerscht”. Dat ruikt naar iets als ‘cultuur’, naar een bepaalde werken van handelen zodat de fabriek ook op een bepaalde manier werkt. Opvallend is zoals gezegd ook dat Van Gogh en Hijmans overleg hadden met de ‘werklieden’ en ‘het lager kader’, dus met de vloer en het management.

Een beschikbare recensie van het boek, laat iets interessants zien, waar wij in deze tijd wellicht dezelfde reactie hadden opgeschreven:

“Jammer is slechts dat men hierbij, evenals trouwens in de meeste andere beschouwingen, nauwelijks iets vindt over den moreelen en socialen invloed van de toepassing van deze methoden op den arbeider als mensch. Dit is des te meer te betreuren wijl de tegenstand tegen de op zichzelf ongetwijfeld gewenschte rationalisatie, vooral van de zijde van hen komt die er terecht op wijzen, dat de menschelijke arbeidskracht niet met de andere productiefactoren gelijk mag worden gesteld, waardoor verhooging van de productie nooit opperste norm mag zijn.”

We hadden misschien “moreelen” en “socialen invloed” anders genoemd maar de strekking is toch wel bijzonder vond ik. Deze strekking lijkt A) niet helemaal in de tijdsgeest te passen en B) wel bij andere uitspraken van Van Gogh en Hijmans waar de recensent naar lijkt te verwijzen. Ergens is dat ook wel grappig, dat niet alleen we op dezelfde manier naar deze tekst zouden kijken, ik zie deze reactie op huidige werken ook nog steeds verschijnen. De rest van deze recensie is overigens overwegend positief en het geleverde werk wordt zeer gewaardeerd.

Onderzoek

Wat zien we nog meer als we kijken naar het begin van het organisatieadviesvak en de man die het allemaal begon (in Nederland)? Die focus op onderzoek doen bijvoorbeeld, zijn we die verloren? Of heeft onderzoek doen wellicht een andere invulling gekregen?

Een volgend artikel over consultancy anno 2019 gaat onder andere in op deze vraag. Daar lees je onder andere hoe de rol van de consultant is verandert en nog altijd veranderd, mede omdat organisaties steeds meer zelf kunnen, dus ook dingen die een consultant vroeger deed. En onderzoek doen is er daar een van.

Over onderzoek doen en de geschiedenis eren gesproken: op dit moment werkt senior onderzoeker (werkzaam bij het Van Gogh museum) Roelie Zwikker aan een biografie van Vincent Willem van Gogh. Centraal staan zijn achtergrond en drijfveren, zijn visie op organisatieontwikkeling, zijn activiteiten met betrekking tot de kunstcollectie en de totstandkoming en eerste jaren van het Van Gogh Museum. Voor deze studie wordt onder meer gebruik gemaakt van dagboeken, memoranda, jaarverslagen, brieven en familiedocumenten.

En als we dan toch bij het Van Gogh museum zijn: Vincent Willem van Gogh zal in 1925 van zijn moeder de collectie tekeningen, schilderijen en brieven van zijn oom Vincent van Gogh erven. Omdat Vincent Willem het belangrijk vond dat ook na zijn overlijden de collectie bij elkaar zou blijven, opent in 1973 het Van Gogh museum haar deuren. Het museum kan elke dag rekenen op een bezoek van Vincent Willem, tot hij komt te overlijden in 1978.

Daar houdt de familieband met het museum zeker niet op: een kleinzoon van hem, genaamd Willem van Gogh, is onder andere ambassadeur van het Van Gogh museum. In dit interview beschrijft hij de persoonlijke geschiedenis van een prachtig werk van de schilder Van Gogh (te zien in de banner van dit artikel):

“Vincent was zo ontroerd en gelukkig met het geboortenieuws dat hij speciaal voor zijn neefje en naamgenoot ‘Amandelbloesem’ schilderde. [..] Dat het schilderij dat thema had was ook geen toeval, want een amandelbloesem staat voor het begin van nieuw leven.”

En laat ik dan passend eindigen. Met een dankwoord aan jou, de lezer en mede-geïnteresseerde. En met een deel uit het eerder aangehaalde voorwoord uit het boek, waar Van Gogh en Hijmans schrijven

“Ten slotte een woord van dank aan onze medewerkers, die ons hielpen het beschrevene tot stand te brengen.”

Het is in stand gebleven. Bedankt heren.